Werkgroep volksverhalen
 
De werkgroep volksverhalen houdt van verhalen en is daarom constant bezig verhalen te achterhalen door middel van interviews of door het lezen van oude kranten en verslagen.
Een voorbeeld:
 
De broodkar met het varken
door Aria Sintnicolaas-Engels:
 
Teun van Prooijen, zijn vrouw Annepie en hun zoon Ab waren bekende personen op het dorp 's-Gravendeel.
 
Teun was voor de oorlog slager geweest bij Den Hartog aan de Korte Kreekkant - waar later Stam de zaak heeft voortgezet - en daarom was hij degene die er in de oorlog door de ondergrondse bijgeroepen werd als er illegaal geslacht moest worden. De ondergrondse confisqueerde namelijk wel eens een varken van een NSB’er of een zwarthandelaar.
 
Het vlees moest daarna gedistribueerd worden onder de adressen waar onderduikers waren en dat ging met behulp van de broodkar van bakker De Jong.
 
Teun en Annepie bezorgden samen de stukken vlees op de juiste adressen.
 
Op een dag reden ze nietsvermoedend met de kar over de Strijensedijk en schrokken hevig toen ze twee Duitsers op gestolen fietsen aan zagen komen. Die Duitsers maanden hen te stoppen.
 
Annepie bedacht meteen een list. Ze deed alsof ze een feestje aan het vieren waren, ging op de bak van de broodkar zitten en hield een fles aan de lippen. Ze begon daarbij ook nog te zingen, het lied dat de Duitsers zo graag zongen: "Und wir fahren, wir fahren, wir fahren gegen England.” De Duitsers waren zo afgeleid, dat ze weer op hun fietsen stapten en doorreden. Nu konden de ’s-Gravendelers naar de adressen van de afnemers.
 
Ik heb ook wel eens een stuk spek gekregen dat afkomstig was van zo’n geconfisqueerd varken.”
 
 
Een ander verhaal:
 
Het paard van Mees Visser
door Bert de Zeeuw
 
"In de tijd dat ik bij Pleun van der Bom werkte, kwam ik altijd vanaf de Boendersweg, want daar woonde mijn familie, in een huis van Klein Grondbezit.
 
Op een ochtend heel vroeg, dat wil zeggen, voordat mijn werktijd begon, kreeg ik een telefoontje van mijn baas. Of ik eerder wilde komen, want er was een ongeluk gebeurd. Ik ging meteen op weg.
 
Bij de hoek van de Langestraat aangekomen zag ik de veearts staan tussen de voorpoten van een paard. Hij was een grote wond aan de borst van het dier aan het hechten.
 
Wat was er gebeurd?
 
Teun Katoen, de knecht van Mees Visser Czn, kwam met paard en wagen terug van het land waar hij had gemolken. Waar de koeien op dat moment stonden, weet ik niet, maar het moet achter de Smidsweg zijn geweest, want Teun reed met de volle melkbussen achter op de wagen door de Smidsweg. Het was tegen half acht en Noorlander deed net de ruilluiken naar boven. Dat ging met zo’n hard geluid gepaard, dat het paard schrok en het op een lopen zette. Het op hol geslagen dier rende door de Smidsweg, over de Heul, door de Langestraat, richting Stoep, waar Visser woonde. Aan het eind van de Langestraat moest het dier de bocht om, maar het had te veel vaart en kwam met grote snelheid tegen de muur aan. Hij stootte de borst tegen het kozijn van de etalage en die was van hout en scherp, vandaar dat het dier een grote wond in de borst kreeg. Glas kwam er niet in de wond, want hoewel de ruit sneuvelde, kwam het glas niet in het paard. Het raam was kapot, het kozijn was kapot, het was een ravage in de etalage.”


In het Nieuwsblad gewijd aan de Hoeksche Waard en IJselmonde stond op 17 januari 1885 het volgende volksverhaal:
 
's Gravendeel, 16 Januari
 
Dat het geloof aan heksen en spoken nog lang de wereld niet uit is, hiervan hebben wij in deze gemeente weder een treurig voorbeeld
 
Een meisje van een onzer burgers, 14 a 15 jaar oud, is al een geruimen tijd lijdende en gat zeer dikwijls te keer als een krankzinnige. Nu is men eenige we­ken geleden op het denkbeeld gekomen, dat het meisje betoverd is. Verschil­lende persoon­en werden hierover geraadpleegd, die allen, de een al meer dan de andere, met die zo hoog be­roemde kunst bekend zijn. Er worden kruiden gehaald, de kachel van den vloer gedaan en de krui­den aan den gewonen ouderwetschen vuur­haard aan het koken gebracht. Men zet dag en nacht: dan moet de heks bin­nenkomen en het kind komen zegenen.
 
Maar men kook en kookt, voor en na. Ook weder andere kruiden, doch niemand verschijnt.
 
Er zijn zelfs mensen in de buurt die niet naar bed gingen en bleven uitkij­ken, want komen, zegt men, dat is zeker; de heks was wel in den avond langs, maar nog niet in het huis gegaan, omdat zij nog sterker was dan de kruiden; door het koken echter moest zij verzwakken.
 
Dit moet verscheidene dagen hebben geduurd, en eene arme vrouw, die als heks beticht werd, werd met de vingers nagewezen. Deze, ten einde raad, heeft zich, naar men beweert, tot den predikant gewend, die den vrouw den raad heeft gegeven om in zijn gezelschap er eens heen te gaan, zeer zeker in de hoop dat alles dan voorgoed uit zou zijn. Hieraan is door beiden j.l. vrijdag gevolg gege­ven, en naar men zegt heeft dominee de ouders op hunne dwaashe­den en bijgeloof gewe­zen in bijzijn van verschillende per­sonen, die in hunne onnozelheid waren komen aansnellen. Hij blijft met de door het volk als de aangewezen toverheks ruim een uur in het huis, waarna hij heengaat.
 
Wat echter zegt men nu?
 
Thans is het nog erger, men had het wijf niet weg moeten laten gaan voor zij het kind had gezegend. Er is thans geen genezen meer aan.